NTS 2020/44
-
Aantekening redactie
Iemand die een ander huisvest met het oogmerk diegene uit te buiten, maakt zich ingevolge artikel 273f Sr aanhef lid 1 onder 2° Sr, schuldig aan ‘mensenhandel’. In deze zaak was de vraag aan de orde of dat oogmerk van uitbuiting aanwezig was. Dat in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.1x Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099. Het gaat erom dat het handelen van de verdachte – naar hij moet hebben beseft – als noodzakelijk (en dus door hem gewild) gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Het feit dat het slachtoffer minderjarig is en dat het gaat om prostitutie, maakt al snel dat sprake is van (een oogmerk van) uitbuiting. De verdachte is door het hof wegens ‘mensenhandel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het middel klaagde dat het bewezen verklaarde ‘oogmerk van uitbuiting’ niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Uit de bewijsvoering bleek dat de door het hof bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte – bestaande uit het in zijn woning huisvesten van de aangeefster, die op dat moment de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt – plaatsvonden gedurende ongeveer anderhalve week. Voorts bleek uit die bewijsvoering dat de verdachte wist dat de aangeefster aldaar gedurende deze periode seksuele handelingen met derden tegen betaling verrichtte, dat hij wist dat zij minderjarig was en daar verbleef met haar vijftien jaar oudere vriend die de baas over haar speelde, en dat hij met de aangeefster en haar vriend afspraken heeft gemaakt over bijvoorbeeld de entree van de personen die naar zijn woning kwamen om daar tegen betaling seksuele handelingen te verrichten met de aangeefster. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn wetenschap omtrent dit een en ander, de minderjarige aangeefster gedurende deze periode is blijven huisvesten, waardoor zij in zijn woning klanten kon blijven ontvangen. Het onder meer op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte het bewezen verklaarde ‘huisvesten’ heeft begaan met het ‘oogmerk van uitbuiting’ gaf volgens de Hoge Raad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk.
Noten
-
1 Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.