DOI: 10.5553/NTS/266665532020035002019

Nederlands Tijdschrift voor StrafrechtAccess_open

Actualiteiten rechtspraak

NTS 2020/42

HR 4 februari 2020, 19/00445, ECLI:NL:HR:2020:195

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'NTS 2020/42', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-2, p. 120-120

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Poging tot zware mishandeling door ander met een mes in de rug te steken, nadat verdachte en zijn vrouw door 2 mannen zijn geschopt en geslagen. Noodweerexces?

    • Aantekening redactie

      De noodweerexcedent is straffeloos omdat zijn disproportionele verdedigende optreden voor rekening van de aanvaller kan worden gebracht. Hij heeft met zijn aanval immers een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt bij de excedent. Die hevige gemoedsbeweging zorgt ervoor dat de zelfcontrole bij de excedent (i.d.z.v. zijn vermogen om in te schatten wat nog proportioneel is) is aangetast, maar uiteraard niet volledig afwezig is. Zou dat wel het geval zijn dan was artikel 41 lid 2 Sr niet nodig, omdat artikel 39 Sr (ontoerekenbaarheid) dan zou volstaan. In de onderhavige zaak ging het om de vraag of het hof het beroep op noodweerexces terecht heeft verworpen. Het hof veroordeelde de verdachte wegens ‘poging tot zware mishandeling’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 103 dagen.
      Wat was er gebeurd? De verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw geschopt en geslagen werd door [betrokkene 1] en het slachtoffer. Verdachte is toen (met een keukenmes in de hand) naar beneden gekomen en heeft verklaard dat hij toen ook door hen is geslagen. Op dat moment was sprake van een noodweersituatie. Verdachte heeft zich tegen het geweld tegen hem en zijn echtgenoot verdedigd door met een mes in de rug van het slachtoffer te steken. Het geweld waartegen hij zich verdedigde bestond uit slaan en schoppen. Niet is gebleken dat [betrokkene 1] en het slachtoffer wapens bij zich hadden, waardoor de verdachte door te steken met een mes de grenzen van de proportionaliteit heeft overschreden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces, nu verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden doordat zijn echtgenoot werd aangevallen en met een bebloed gezicht op de grond lag. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in paniek was. Verdachte heeft echter bij de politie ook verklaard dat hij heeft gestoken omdat hij een einde wilde maken aan de ruzie. Daarna heeft verdachte zijn echtgenoot bij de auto weggetrokken, die zij vernield had, en zijn zij naar boven gegaan. Het hof was op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte zich bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken hetgeen aanduidt dat geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Daarom werd het beroep op noodweerexces verworpen. A-G Vegter concludeerde dat dit oordeel juist was (althans niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd) omdat het hof kon oordelen dat de verdachte een zekere rationaliteit aan de dag legde in zijn ‘exceshandelen’. De A-G heeft uiteraard gelijk wanneer hij stelt dat een verdachte die in zijn gestelde ‘exceshandelen’ enige rationaliteit of doelgerichtheid aan de dag heeft gelegd, zijn beroep op noodweerexces niet snel gehonoreerd zal zien. Dat was echter volgens de Hoge Raad niet helemaal wat het hof (in zijn bevestiging van het vonnis) overwoog. Het feit dat een verdachte zich bewust was van zijn handelen is namelijk niet fataal voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Zoals gezegd is de excedent niet al zijn controle kwijt, waardoor hij zich ook bewust zal zijn van wat hij doet. Het is dus wel duidelijk wat het hof heeft bedoeld te zeggen, alleen koos het (in navolging van de rechtbank) niet de juiste bewoordingen. Bewustheid van handelen staat – zoals de Hoge Raad terecht overweegt – niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweerexces:

      ‘Het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging vanwege de enkele omstandigheid dat de verdachte zich bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken om een einde te maken aan de ruzie is zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat ‘bewust handelen’ niet zonder meer onverenigbaar is met “een hevige gemoedsbeweging” als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.’


Print dit artikel