NTS 2020/34
-
Aantekening redactie
In artikel 167 lid 1 Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Bekend is dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.1x O.a. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich o.m. voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.2x O.a. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7 (Coffeeshop Checkpoint).
In deze zaak was de vraag of dat gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt met het door of namens de officier van justitie telefonisch aan de secretaresse van de raadsman medegedeelde bericht dat de zaak zou worden geseponeerd.
Wat was er gebeurd? De verdachte is door Hof Den Bosch wegens ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, alsmede een taakstraf van 180 uren. Het middel klaagde dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte niet niet-ontvankelijk in de vervolging heeft verklaard, althans dat oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. In hoger beroep bleek namelijk dat de verdachte op 14 september 2015 opnieuw aangehouden is, terwijl het onderhavige dossier (in de hier te bespreken zaak) reeds gesloten was op 28 juli 2015 en op 10 augustus 2015 ten parkette is ontvangen. Op 15 september 2015 ontving de raadsman vervolgens van zijn secretaresse een telefoonnotitie dat de zaak geseponeerd zou zijn. Het was de raadsman niet duidelijk of dit een politiesepot of een sepot van het openbaar ministerie is geweest. Het hof droeg de A-G op nader onderzoek te verrichten naar de gang van zaken. Daaruit bleek dat de hernieuwde aanhouding in september 2015 een vergissing was. De signalering van verdachte stond ten onrechte nog open. Er is toen besloten tot een ‘sepot 02’.3x ‘Het lijkt er op dat er, destijds, een signalering voor verdachte [verdachte] open is blijven staan. [verdachte] is toen aangehouden voor diefstal en heling, waarvoor hij op 16 juni 2015 al verhoord was. Er is toen, zoals ik in het systeem kan zien ook een sepot formulier opgemaakt, dit geld echter alleen voor die “onterechte aanhouding”. Vandaar de verwarring in dit dossier.’
Op basis hiervan oordeelde het hof dat geen sprake is van een situatie die is te bestempelen als een uitzonderlijk geval waarin de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Dat verwarring bij de raadsman c.q. verdachte is ontstaan nadat eerder een piketmelding op nummer van de onderhavige strafzaak was gedaan, doet daar niet aan af, mede in aanmerking genomen dat de raadsman na de vermeende sepotmededeling heeft aangegeven de verdachte in een latere fase na 14 september 2015 nog te hebben gesproken en met (het onderdeel) ZSM van het openbaar ministerie contact te hebben gehad. Met name bij het laatstgenoemde contact had de raadsman de gelegenheid om eventuele onduidelijkheden (van wie is het sepot afkomstig en voor welke zaak?) te verhelderen. Een en ander had, volgens het hof, voor de raadsman aanleiding moeten zijn om bij een bevoegd persoon binnen het openbaar ministerie, bijvoorbeeld bij de officier van justitie, nadere informatie in te winnen over de status van de zaak. Dit is niet gebeurd.
Beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt weliswaar zelden, maar het mag niet te makkelijk worden verworpen. Door in het midden te laten of het overgelegde bericht (‘Parket Breda belde inz. [verdachte]. Zaak wordt geseponeerd.’) een juiste en volledige weergave bevat van wat kennelijk door of namens de officier van justitie telefonisch aan de secretaresse van de raadsman is medegedeeld, heeft het hof eveneens in het midden gelaten of een (eventuele) onjuiste of onvolledige weergave van de desbetreffende mededeling aan het openbaar ministerie moet worden toegerekend, dan wel voor rekening dient te komen van de verdachte, terwijl het in zijn oordeel wel omstandigheden heeft betrokken waarvan het niet heeft vastgesteld dat deze omstandigheden kenbaar waren voor de verdediging ten tijde van de gedane mededeling. Het hof heeft aldus de verwerping van het verweer niet toereikend gemotiveerd.
Noten
-
1 O.a. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280.
-
2 O.a. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7 (Coffeeshop Checkpoint).
-
3 ‘Het lijkt er op dat er, destijds, een signalering voor verdachte [verdachte] open is blijven staan. [verdachte] is toen aangehouden voor diefstal en heling, waarvoor hij op 16 juni 2015 al verhoord was. Er is toen, zoals ik in het systeem kan zien ook een sepot formulier opgemaakt, dit geld echter alleen voor die “onterechte aanhouding”. Vandaar de verwarring in dit dossier.’