NTS 2020/20
-
Aantekening redactie
De verdachte had vanuit Brazilië zakken met vloeistof met een totaalgewicht van ruim 33 kilogram ingevoerd in Nederland. De vloeistof betrof zogeheten ayahuasca-thee, een in Brazilië bereide drank die was bestemd voor de kerk Santo Daime in Amsterdam. De verdachte, zelf lid van die kerk en thans in de leiding van de kerk, heeft de thee op verzoek van de toenmalige president van de kerk naar Nederland gebracht, met de bedoeling de thee te doen gebruiken bij de erediensten van het kerkgenootschap, waaraan zij zelf ook deelneemt. Ayahuasca-thee bevat dimethyltryptamine, verder afgekort en aangeduid als DMT, welk middel staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De verdachte had bij binnenkomst in Nederland een brief bij zich van eerdergenoemde president van de kerk van 27 mei 2015, onder meer inhoudende dat de verdachte ‘op 5 juni 2015 zal aankomen op Schiphol vanuit Brazilië en als lid van Ceu da Santa Maria vanuit Brazilië Santo Daime meeneemt voor ons kerkgenootschap’. Het invoeren van DMT is verboden in artikel 2 onder A Opiumwet; overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 10 Opiumwet. De thee wordt gemaakt uit een plant die de psychoactieve stof dimethyltryptamine bevat en een andere plant, die een mono-amine oxidaseremmer (MAO-remmer) bevat. De combinatie van deze twee ingrediënten, DMT en de MAO-remmer, zorgt voor een zeer sterk psychoactief brouwsel met een hevige bewustzijnsveranderende werking. Binnen de Santo Daime-kerk wordt het entheogeen ayahuasca als sacrament beschouwd. Tijdens de diensten wordt in groepsverband ayahuasca gedronken. De vraag die het hof had te beantwoorden was of met de toepassing van voornoemde Opiumwetbepalingen op het handelen van de verdachte een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op haar recht op vrijheid van godsdienst. De rechtbank had deze vraag nog ontkennend beantwoord. De invoer door de verdachte van de onderhavige ayahuasca-thee ten behoeve van het gecontroleerde en rituele gebruik daarvan binnen de Santo Daime-kerk in Amsterdam, gepaard gaande met toezicht en voorlichting, leverde slechts een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid op. De fout die de rechtbank hier maakte, is dat het gevaar voor de volksgezondheid in dit concrete geval niet relevant is. Zo zit de Opiumwet ook niet in elkaar. Volgens de Opiumwet is de betreffende thee gevaarlijk voor de volksgezondheid. De vraag die dus moet worden beantwoord is of een veroordeling (en daarmee een inbreuk op art. 9 EVRM inzake ‘Freedom of thought, conscience and religion’1x‘1. Everyone has the right to freedom of thought, conscience and religion; this right includes freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief, in worship, teaching, practice and observance.
2. Freedom to manifest one’s religion or beliefs shall be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society in the interests of public safety, for the protection of public order, health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.’) in dit specifieke geval in zijn algemeenheid ‘was necessary in a democratic society for the protection of public order and health’. In het hier relevante arrest Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz Da Floresta tegen Nederland (nr. 28167/06) overwoog het EHRM het volgende:‘It has long been recognised by the Convention bodies that restrictions on religious practices may be justified for the protection of health; thus it was, for example, that the Commission accepted that the compulsory use of a crash helmet by a motorcyclist, in the interest of road safety, might be held to override the religious duty of a male Sikh believer to wear his turban (see X v. the United Kingdom, no. 7992/77, Commission decision of 12 July 1978, DR 14, p. 234). More recently, the Court accepted that a hospital nurse could be required, in the interest of her own health and safety as well as her patients’, not to wear a Christian cross on a chain around her neck while on duty (see Eweida and Others v. the United Kingdom, no. 48420/10, §§ 98-99, ECHR 2013 (extracts)).
48. In the present case, the Court reaches a similar conclusion. It considers that the respondent party was entitled to consider that the prohibition of the possession for use of DMT was necessary in a democratic society for the protection of health, considering its known effects as described above.’Het verbieden van bepaalde drugs lijkt dus gewoon een legitieme inbreuk op de vrijheid van godsdienst te kunnen maken. De Hoge Raad leidde hieruit af dat voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van de inbreuk in een democratische samenleving niet steeds een afweging per situatie is vereist, maar een algemene toetsing volstaat. Het oordeel van het hof dat de toepassing van de betreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte in gevallen als het onderhavige in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, was dan ook niet onbegrijpelijk.
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2.A Opiumwet gegeven verbod door invoer van ruim 30 kg ayahuasca-thee bestemd voor kerk. Beroep op recht op vrijheid van godsdienst ex art. 9 EVRM. Was ’s Hofs oordeel dat veroordeling voor art. 2A Opiumwet (invoer harddrugs) en daarmee beperking van recht op vrijheid van godsdienst van verdachte in het onderhavige geval in een democratische samenleving noodzakelijk ter bescherming van volksgezondheid?
Noten
-
1 ‘1. Everyone has the right to freedom of thought, conscience and religion; this right includes freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief, in worship, teaching, practice and observance.
2. Freedom to manifest one’s religion or beliefs shall be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society in the interests of public safety, for the protection of public order, health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.’