NTS 2020/18
-
Aantekening redactie
In artikel 11a Opiumwet is – kort gezegd – strafbaar gesteld het verrichten van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (‘growshopverbod’).1x‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’ Ondernemingen zoals growshops hebben zich toegelegd op handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Bedrijfsactiviteiten die zich toeleggen op deze handelingen zijn sinds 2015 strafbaar. Voor strafbaarheid is vereist dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen zijn ‘bestemd tot’ beroepsmatige en/of grootschalige hennepteelt. In de onderhavige zaak warden weliswaar armaturen, assimilatielampen, transformatoren en koolstoffilters (overduidelijk bedoeld om hennep te telen) aangetroffen, maar die stoffen en voorwerpen werden aangetroffen in een pand waarin op dat moment een eerdere hennepkwekerij werd opgeruimd. De verdachten waren het pand daarom ook aan het schoonmaken. Hoe toekomstgericht dient het bestemmingsvereiste te zijn? Het hof oordeelde dat was voldaan aan het bestemmingsvereiste en legde een werkstraf op. Het hof was van oordeel dat reeds uit het aantreffen van de grote hoeveelheden goederen (o.m. 56 armaturen, 58 assimilatielampen, 59 transformatoren en 8 koolstoffilters) volgt dat de goederen waren bestemd voor grootschalige hennepkweek. Dit bewijst echter niet meer dan dat de goederen ooit bestemd waren voor die opgeruimde hennepkwekerij, maar niet dat ze wederom gebruikt zouden worden voor een nieuwe teelt. Uiteraard werd er in het cassatiemiddel op gewezen dat de hennepkwekerij was opgedoekt en werd opgeruimd. De Hoge Raad maakt (o.m. door te verwijzen naar op de wetsgeschiedenis gebaseerde eerdere rechtspraak2xHR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328. (‘Blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is. Gelet daarop heeft het Hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, nu het voor het bewijs onder meer heeft gebezigd de verklaring van de verdachte voor zover die inhoudt: “De goederen zijn aangetroffen in de oude ruimte, waar vroeger een hennepplantage is aangetroffen. Ik heb die spullen gewoon niet opgeruimd. Ik heb de kelder waarin de goederen zijn aangetroffen dichtgemaakt. Ik heb het luik nog wel eens geopend, maar maakte dat vervolgens dicht. Ik vind het goed zo dacht ik.”’)) echter duidelijk dat ‘bestemming’ ziet op de toekomst, niet op het verleden, hetgeen betekent dat voor een bewezenverklaring vereist is dat die bestemming ten tijde van het tenlastegelegde nog actueel is en dat de verdachte daarvan weet heeft:
‘Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328). Gelet daarop heeft het Hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering onder meer blijkt dat op de in de bewezenverklaring vermelde pleegdatum, 6 april 2016, in het bedrijfspand, waar de verdachte aanwezig was en de in de bewezenverklaring genoemde stoffen en voorwerpen zich bevonden, een hennepkwekerij werd opgeruimd en het pand werd schoongemaakt, terwijl het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot het uiteindelijke doel van het op de pleegdatum voorhanden hebben van die stoffen en voorwerpen.’
Medeplegen voorbereidingshandelingen hennepteelt door in bedrijfspand armaturen, assimilatielampen, transformatoren en koolstoffilters voorhanden te hebben, art. 11a Opiumwet. Voorhanden hebben stoffen en voorwerpen hennepkwekerij bij ontmanteling daarvan nog ‘bestemd tot’ beroepsmatige en/of grootschalige hennepteelt?
Noten
-
1 ‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’
-
2 HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328. (‘Blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is. Gelet daarop heeft het Hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, nu het voor het bewijs onder meer heeft gebezigd de verklaring van de verdachte voor zover die inhoudt: “De goederen zijn aangetroffen in de oude ruimte, waar vroeger een hennepplantage is aangetroffen. Ik heb die spullen gewoon niet opgeruimd. Ik heb de kelder waarin de goederen zijn aangetroffen dichtgemaakt. Ik heb het luik nog wel eens geopend, maar maakte dat vervolgens dicht. Ik vind het goed zo dacht ik.”’)