-
Aantekening redactie
Artikel 285 Sr bepaalt dat bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zou kunnen gebeuren waarmee wordt gedreigd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.1xO.m. HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1416. Wanneer de verdachte wordt verweten met een terroristisch misdrijf te hebben gedreigd moet dan komen vast te staan dat de bewoordingen en de context waarbinnen deze zijn gedaan dusdanig zijn dat bij de mensen ook daadwerkelijk de vrees kon ontstaan dat een van de misdrijven genoemd in artikel 83 Sr2xArt. 83 Sr onder 1: ‘elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet’. zou worden gepleegd (zoals bijvoorbeeld moord) om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen (art. 83a Sr3xVolledig: ‘Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.’). Die bedreiging met dat terroristisch misdrijf hoeft niet zelf met een terroristisch oogmerk te zijn gedaan. Het naaste doel hoeft om de betreffende bedreiging te uiten hoeft dus niet te zijn om (bijvoorbeeld) de bevolking schrik aan te jagen. Voldoende is reeds dat de reële kans wordt aanvaard dat de bevolking of een deel van de bevolking zal denken dat een misdrijf met een terroristisch oogmerk zal gaan worden gepleegd. In de onderhavige zaak ging het om het 112-telefoontje van Milko V. uit Hoensbroek en Björn M. uit Brunssum in november 2015 vlak na de Bataclan-aanslag in Parijs. De twee Limburgers hadden zich in november, drie dagen na de aanslagen in Parijs, vanuit een schuurtje in een weiland langs de A2 bij Susteren voorgedaan als IS-strijders en daarmee grote commotie veroorzaakt.
‘U spreekt met de islam IS’, zo zei één van de twee aan 112. ‘De wereld vergaat. Luister goed naar de televisie. Luister naar de Dombo en de Kikker. Luister, doe niets, zal niemand iets gebeuren. Alleen luister. U heeft gezien waar ik bel allang. Niemand komt hier dichtbij, er gaan ongeluk gebeuren. Ik wil niemand praat, ik wil alleen meneer Rutten hier bij mij. Ik geef u dit nummer en meneer Rutten gaat me bellen.’
Bijna tegelijkertijd kwamen er ook meldingen binnen van passanten die lichtflitsen hadden gezien en knallen hadden gehoord in het weiland langs de A2. De oproep werd zeer serieus genomen. Politie en andere hulpdiensten rukten massaal uit. De A2 werd in beide richtingen gesloten, waardoor kilometerslange files ontstonden. Betrof dit nou een zwaar opgeblazen zaak van twee domme grappenmakers4x‘Twee mannen die dronken in carnavalspak vuurwerk afsteken, dat zie ik niet als dreiging’, aldus een van de advocaten. of een serieus te nemen bedreiging? Het hof koos voor het laatste. In cassatie werd onder meer geklaagd over het oordeel van het hof dat bij de bedreiging sprake was van een terroristisch oogmerk. De Hoge Raad oordeelde op basis van de bewoordingen van artikel 285 lid 3 Sr en de wetsgeschiedenis5x Kamerstukken II 2001/02, 28463, 3, p. 10 en 6, p. 7. dat voor een veroordeling op grond van die bepaling niet is vereist dat de bedreiger zelf daarbij ook een terroristisch oogmerk had. Voldoende is dat hij heeft gedreigd met een misdrijf dat als terroristisch kan worden aangemerkt. Door de gebezigde woorden en het feit dat het een en ander plaatsvond kort na de gruwelijke aanslagen in Parijs kon het hof ook oordelen dat in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat een terroristisch misdrijf zou worden gepleegd:‘Het in de beslissing van het Hof besloten liggende oordeel dat aan deze vereisten is voldaan, geeft, mede gelet op de bewoordingen die in de verschillende in de bewezenverklaring weergegeven telefoongesprekken zijn gebruikt en de door het Hof vastgestelde omstandigheden – waaronder de omstandigheid dat die telefoongesprekken plaatsvonden drie dagen nadat in Parijs verschillende bloedige aanslagen hadden plaatsgevonden waarbij vele tientallen doden vielen, naar welke aanslagen in die telefoongesprekken onmiskenbaar werd verwezen – niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.’
-
1 O.m. HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1416.
-
2 Art. 83 Sr onder 1: ‘elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet’.
-
3 Volledig: ‘Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.’
-
4 ‘Twee mannen die dronken in carnavalspak vuurwerk afsteken, dat zie ik niet als dreiging’, aldus een van de advocaten.
-
5 Kamerstukken II 2001/02, 28463, 3, p. 10 en 6, p. 7.
Medeplegen bedreiging met terroristisch misdrijf. Is bij die dreiging ook terroristisch oogmerk vereist?