-
1. Inleiding1x Dit artikel is een bewerking van de presentatie die zij op 7 oktober 2024 heeft gehouden tijdens het 17e letselschadecongres van de Rijksuniversiteit Groningen ‘Aansprakelijkheid in het verkeer’ en is geschreven op persoonlijke titel. Zij bedankt mr. N.A. Schipper, senior juridisch adviseur van het Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak (strafrecht), voor haar medewerking bij de totstandkoming van dit artikel.
Het thema ‘aansprakelijkheid in het verkeer’ is om allerlei redenen een uiterst actueel thema. Het is bij uitstek een onderwerp met vele maatschappelijke en juridische dimensies. Het kan als geen ander raken aan lijf en leden en zelfs leven en dood. Het confronteert dan ook met diep menselijke emoties, die hoog kunnen oplopen. Dit alles heeft zijn weerslag op de rechtszaken die hierover met regelmaat worden gevoerd en waar rechters dus voor staan (par. 2).
Vooropstaat dat het leeuwendeel van de schadeclaims door verkeersongevallen juist niet bij de rechter belandt. De meeste claims van verkeersslachtoffers worden immers buiten rechte afgehandeld, bijvoorbeeld als het gaat om verzekerde schade of in bepaalde omstandigheden via een claim bij het Waarborgfonds Motorverkeer.2x Art. 25 lid 1 sub a en b WAM.
Dat neemt niet weg dat er diverse procedurele wegen naar de rechter openstaan ter beoordeling van deze schadeclaims, zowel bij de civiele rechter als bij de strafrechter (par. 3-5). Primair wordt aandacht besteed aan de positie van het slachtoffer zelf. Daarbij komen ook actuele ontwikkelingen rond smartengeld aan de orde, zoals de roep om meer normering (par. 6). Bovendien komen de mogelijkheden van bepaalde derden in relatie tot het overleden slachtoffer aan bod, om schadevergoeding te vragen, zoals affectieschade en shockschade (par. 7). Een en ander zal worden toegelicht met recente praktijkvoorbeelden, waarmee inzicht wordt gegeven in ‘de blik van de rechter op de weg’. -
2. De blik van de rechter op emoties
Om te beginnen is het essentieel dat de rechter oog heeft voor de impact van een verkeerstrauma op zich, nog los van de juridische merites. Een treffende verwoording daarvan betreft dit fragment uit een interview met Egbert Myer, zelf oud-rechter, in het tv-programma ‘Overleven’ in juni 2023. Daarin vertelt hij over het aangrijpende verkeersongeval waarvan hij zelf en zijn vrouw slachtoffer werden.3x Tekstfragment uit: ‘Je realiseert je hoe belangrijk het is dat je samen bent’ – Over Leven – Human, juni 2023.
Wat is er precies gebeurd?
‘We reden op de weg van Texel, Den Helder naar Den Oever. Op een gegeven ogenblik kwam een auto vanaf de andere kant. Die auto ging bijna slapend, zo leek het wel, naar mijn weghelft toe. Naast mij zat een vangrail. Ik kon ook niet écht opzij en dat is dus een botsing geweest. Ik kon geeneens mijn vrouw waarschuwen, omdat ik voelde dat alles wat ik zou zeggen te veel zou zijn. Ik moest eerst zorgen dat ik, voor zover ik nog iets met die vangrail kon doen, het zoveel mogelijk zou kunnen ontzetten. En het gebeurde ook zo snel dat op het moment dat ik dit allemaal dacht, de klap al daar was.’Dacht je ook dat je toen dood zou gaan?
‘Nee, dat had ik pas toen het allemaal gebeurd was. Als je een foto van de auto, althans het wrak ziet, dan geloof je je ogen niet dat mensen nog konden leven. Na de klap waren ik en mijn vrouw even weg. Op een gegeven moment hoor ik mijn vrouw, Marja, vragen of ik nog leef. Dat is een krankzinnige gewaarwording. Ik antwoordde dat ik nog leefde. Toen vertelde ze me dat ze van me hield, en gelijk daarna dat haar rug gebroken was. Dat voelde ze. Dat waren de eerste momenten: “Leef jij nog? Ik hou van je. Mijn rug is gebroken.” Dat is een ervaring die je je hele leven niet zal vergeten. Het gekke was dat we vervolgens los van elkaar werden vervoerd. Het enige wat ik kon denken is dat ze leefde en eerder naar het ziekenhuis werd gebracht dan ik. Dat was goed. Ik heb geen moment gedacht dat het ook slecht zou kunnen aflopen.’Op dat moment of later wel?
‘Nee, want dat is heel gek. In het ziekenhuis zijn we bijna onmiddellijk weer bij elkaar gelegd. Mijn vrouw bleek inderdaad haar rug gebroken te hebben. Ze bleek ook een verbrijzelde linkerarm te hebben en – wat je nu zou aanduiden als – klein grut. Ik had een gebroken borstbeen, gebroken wervels, gebroken ribben en ook wat klein grut. Mijn vrouw is onmiddellijk geopereerd en we zijn bij elkaar gelegd op een zaal. Dat was heel geruststellend. Op dat moment wisten we allebei: we zijn er nog.’Zittingen met verkeersslachtoffers zijn dus bij uitstek emotioneel. Uiteraard aan de kant van het slachtoffer, maar ook aan de kant van de veroorzakende partij kunnen de gemoederen hoog oplopen. Hier ligt dan ook een wezenlijke taak van de rechter om daar oog voor te hebben en daarin een goede balans te vinden op de zitting.4x P.J. van Eekeren, ‘De waardering van de letselschadezitting: een verkenning’, AP 2023/1.
-
3. De juridische blik van de rechter
Als het gaat om de juridische blik van de rechter op schadeclaims bij verkeersongevallen kan een onderscheid worden gemaakt tussen de civiele rechter en de strafrechter, afhankelijk van de procedure die wordt gevolgd.
-
4. De civiele procedure
Drie verschillende soorten civiele procedures passeren nu de revue.
4.1 Het voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht
Als eerste mag niet onbenoemd blijven de mogelijkheid om via een verzoekschriftprocedure de rechter te vragen om een voorlopig getuigenverhoor5x Criteria voorlopig getuigenverhoor: art. 186 Rv, HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112 (r.o. 4.2.1-4.2.3), HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1538 (art. 81 RO, zie conclusie A-G ECLI:NL:PHR:2023:827, r.o., 4.3-4.5). dan wel een voorlopig deskundigenbericht6x Criteria voorlopig deskundigenbericht: art. 202 Rv, HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610 (r.o. 3.4), HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1891 (art. 81 RO, zie conclusie A-G ECLI:NL:PHR:2022:963, r.o.. 2.4). te bevelen. Dat kan zeker ook in verkeerszaken veel voordelen bieden,7x Voorbeelden: Rb. Rotterdam 7 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5260 (voorlopig getuigenverhoor) en Rb. Zeeland-West-Brabant 1 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1411 (voorlopig deskundigenbericht). bijvoorbeeld door tijdig de toedracht vast te kunnen stellen of een ongevalsanalyse te laten maken. Een zodanig voorlopig getuigenverhoor of deskundigbericht kan er dus toe dienen om nader te bezien of het zinvol is een inhoudelijke civiele procedure te starten.
Voor zo’n inhoudelijke civiele procedure bestaan twee wegen, namelijk de bodemprocedure en het deelgeschil. Beide worden hierna toegelicht.4.2 De civiele bodemprocedure
In verkeerszaken wordt (vervolgens) met regelmaat de klassieke civiele bodemprocedure ingezet, die leidt tot een integrale inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechter.
Praktijkvoorbeeld aanrijding fietser – voetganger
Ter illustratie daarvan volgt nu een praktijkvoorbeeld aan de hand van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2024.8x ECLI:NL:GHAMS:2024:698.
Wat gebeurde er in deze zaak?
Deze zaak betreft een botsing in hartje Amsterdam in het spitsuur op de Kinkerstraat tussen een fiets en een voetganger. Een aanrijding tussen twee niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers dus. Het beschermingsregime voor ‘zwakke verkeersdeelnemers’ bij een aanrijding met een ‘sterke verkeersdeelnemer’ van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is hier dan ook niet aan de orde.
Heel actueel deze aanrijding; fietsers en voetgangers voelen zich (en zijn) immers ook onderling een stuk minder veilig in het verkeer, al helemaal gezien de toegenomen verkeersdrukte en toegenomen snelheid waarmee wordt gefietst, terwijl lang niet iedereen een WA-verzekering heeft; dat is geen verplichting voor niet gemotoriseerde verkeersdeelnemers.
Een fietser haalde tijdens het avondspitsuur op een smal fietspad andere fietsers in. Op dat moment stak een voetganger vanuit een winkelgalerij het fietspad over, hij had de inhalende fietser niet gezien. De fietser botste tegen de voetganger, die daardoor zulk letsel opliep dat hij een week in het ziekenhuis moest blijven. De rechtbank besliste dat de fietser aansprakelijk was voor schade van de voetganger. De fietser, die geen WA-verzekering had, vond dat ook de voetganger schuldig was aan het ongeval omdat die vanuit een donkere winkelgalerij en vanachter een pilaar plotseling overstak. Daarom ging de fietser tegen het vonnis in beroep.Wat zegt het hof?
Het hof stelt, net als de rechtbank, vast dat de fietser een verkeersfout heeft gemaakt. Iedere verkeersdeelnemer moet kunnen stoppen ‘binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is’ en ‘anticiperen op verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers’. De fietser wist dat het daar op dat moment druk zou zijn. En op het smalle fietspad kon je tijdens het inhalen niet uitwijken. Ook als het klopt dat de voetganger op het fietspad plots stilstond, zoals de fietser stelde, reed de fietser te snel en handelde die dus onrechtmatig. Maar ook de voetganger maakte een verkeersfout volgens het hof. Die had daar geen voorrang en had de fietser dus voor moeten laten gaan. Hij had de fietser moeten zien aankomen en er is ‘geen aanwijzing dat hij op die plek en op dat moment geen inhalende fietser hoefde te verwachten’. Omdat beide verkeersfouten ‘op gelijke wijze hebben bijgedragen aan het ongeval’ vermindert het gerechtshof met toepassing van artikel 6:101 BW de vergoedingsplicht van de fietser tot de helft van de schade. Die schade zal later nog moeten worden berekend in een aparte zogenoemde schadestaatprocedure. Wel moet de fietser alvast een voorschot aan de voetganger betalen van € 2.300. En de voetganger moet zelf dus de helft van zijn schade betalen.
Wat was het commentaar?
Dit arrest is na publicatie op rechtspraak.nl besproken in NRC op 18 juni 2024 in de rubriek ‘economie en recht’.9x NRC 18 juni 2024, ‘De voetganger zag de fietser niet en stak over. Wie is verantwoordelijk voor zijn letsel?’. In deze rubriek komen vaak de betrokken advocaten dan wel deskundigen uit de praktijk aan het woord bij wijze van commentaar. Dat geeft soms een nader inkijkje in de keuken, wat men niet terugleest in de uitspraak zelf.
Volgens dat commentaar was de aangereden voetganger 58 jaar en heeft hij volgens zijn advocaat blijvend letsel opgelopen, waardoor hij ook minder kan werken in zijn eigen restaurant en de schade al snel in de tienduizenden euro’s zal lopen. Over de fietser zegt de advocaat: ‘Als je je niet tegen deze aansprakelijkheid verzekert, is dat eigenlijk asociaal.’ De fietser was een Duitse twintiger op een racefiets, die volgens diens advocaat net in Nederland zijn verzekering zou gaan regelen. Deze advocaat merkt op dat ook veel Nederlanders geen WA-verzekering hebben. De advocaat van de fietser is tevreden met deze uitspraak van de rechter: de een had beter moeten uitkijken, de ander fietste te hard. Hij zegt: ‘Mijn vader zei altijd dat je het verkeer moet lézen: wat gaat de ander doen? Je moet dus anticiperen en defensief rijden.’ Maar een woordvoerder van de Voetgangers Vereniging Nederland is helemaal niet tevreden. Die zegt: ‘Van onze waarnemingspsycholoog begrijp ik dat het op zo’n smal fietspad fysiek onmogelijk is om de achterliggende fietser te zien. Als voetganger zit je niet in een helikopter boven de situatie maar er middenin. Door de groter geworden verschillen in snelheid zou het waarnemingsvermogen sneller moeten werken dan mogelijk is. Laat staan dat ouderen dat kunnen.’ NRC verwijst naar een begin dit jaar door de Tweede Kamer aangenomen motie waarin de regering om maatregelen is gevraagd om de veiligheid op fietspaden te vergroten en vermeldt tot slot dat dit fietspad van de Kinkerstraat inmiddels is verruimd.Het procedurele aspect
Deze zaak geeft tot slot een treffende illustratie over hoe zo’n civiele bodemzaak procedureel verloopt. Het slachtoffer (de voetganger) spant de bodemzaak aan bij de rechtbank, waarbij in eerste instantie de fietser 100% aansprakelijk wordt gesteld voor de schade. Dan gaat de veroordeelde fietser in hoger beroep, wat ertoe leidt dat zijn schadeplichtigheid wordt gehalveerd.
Hopelijk kunnen partijen met hulp van hun advocaten op basis van dit arrest van het hof de zaak schikken op een bepaald bedrag met eventueel een betalingsregeling. Maar als dat niet lukt, moet je als slachtoffer wel echt een heel lange adem hebben. Immers, de voetganger zal dan om zijn schade vergoed te krijgen nog een aparte procedure bij de rechtbank, de schadestaatprocedure, moeten starten om zijn schadeclaim te onderbouwen en een concreet bedrag te vorderen. De fietser mag daartegen dan weer verweer leveren. Tegen de uitspraak van de rechtbank in die procedure staat ook weer hoger beroep open. Dat kan dus nog jaren duren, nog daargelaten de mogelijkheden van cassatie in zowel de bodem- als de schadestaatprocedure. En als er uiteindelijk een bedrag wordt toegewezen, is het bij de executie vervolgens nog de vraag in hoeverre de voetganger daadwerkelijk betaald krijgt. De fietser heeft immers geen WA-verzekering en ‘van een kale kip kun je niet plukken’.4.3. De deelgeschilprocedure
Een sneller en doeltreffender resultaat dan voornoemde bodemprocedure kan soms worden bereikt door te kiezen voor de zogenoemde deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Het betreft hier een verzoekschriftprocedure die in 2010, dus nog tamelijk recent, in werking is getreden en die ook echt vernieuwend is gebleken. Deze ingang tot de civiele rechter vormt intussen het leeuwendeel van de instroom van letselschadezaken bij de rechtbanken.10x P.C. Knijp, ‘De grenzen van het deelgeschil’, Tijdschrift Letselschade in de Rechtspraktijk 2018/119. G. de Groot, ‘Rechtseenheid en de deelgeschilprocedure’, AA 2018, p. 534-546. J.G. Keizer, ‘Voorlopig deskundigenbericht versus deelgeschilprocedure bij geschil over inschakeling van deskundigen’, Tijdschrift Letsel & Schade 2023/4. J.W. Sap, ‘Op weg naar de-escalatie in de letselschaderegeling’, VR 2024/62.
Wat kenmerkt het deelgeschil?
De deelgeschilprocedure staat open voor gevallen waarin de beslissing van de rechter – gelet op de investering in tijd, geld en moeite – kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het deelgeschil is bedoeld voor situaties waarin partijen met elkaar aan het onderhandelen zijn, maar het op een specifiek punt niet met elkaar eens zijn, bijvoorbeeld over:
de aansprakelijkheid of het percentage eigen schuld (zie de vorige zaak);
de causaliteit tussen ongeval en schade; of
de begroting van schadeposten.
Juist zo’n vraag, het ‘deel’geschil dus, kan dan worden voorgelegd aan de rechter met als doel de onderhandelingen tussen partijen vlot te trekken, opdat alsnog een schikking kan worden bereikt tussen partijen zonder verdere tussenkomst van de rechter. De rechter streeft er in deelgeschil naar om binnen drie maanden na indiening van het verzoekschrift te beslissen; dat is dan dus een stuk sneller dan gangbaar is in een bodemprocedure.11x ‘Deelgeschilprocedure letselschade’, rechtspraak.nl. De beslissing van de rechter in het deelgeschil is bindend voor beide partijen en de mogelijkheid van hoger beroep is zeer beperkt.12x HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1407. A.F. Collignon, ‘Hoger beroep in de deelgeschilprocedure: beperkt maar niet onmogelijk’, VR 2022/1. De deelgeschilprocedure biedt dus de mogelijkheid om een impasse in de onderhandelingen te doorbreken en de zaak buiten rechte sneller af te handelen met besparing van tijd en kosten.
Praktijkvoorbeeld: aanrijding fietser – motorrijder; de blik van de deelgeschilrechter op smartengeld
Ook het deelgeschil wordt geregeld toegepast in verkeerszaken. Dat wordt nu toegelicht met een praktijkvoorbeeld, aan de hand van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2022.13x ECLI:NL:RBMNE:2022:106. Dit voorbeeld illustreert bovendien dat ook een oordeel in deelgeschil verstrekkende gevolgen kan hebben voor een vergoedingsplicht van smartengeld volgens artikel 6:106 BW.
Wat is smartengeld?
Smartengeld ziet op immateriële schade. Dat is nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, maar - kort gezegd – uit persoonlijk leed, dat valt onder de in artikel 6:106 opgesomde categorieën. In de praktijk is het bepaalde onder b veruit het belangrijkste, namelijk: lichamelijk letsel, schending van eer en goede naam of ‘op andere wijze in zijn persoon […] aangetast’, daaronder begrepen geestelijk letsel.14x S. Lindenbergh, ‘Over collectieve afdoening van smartengeldvorderingen’, NJB 2024/1050; HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1148, r.o. 3.3.2 -3.5. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.15x Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2021, 215. Deze begroting gebeurt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in het geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Verder dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.16x HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (overzichtsarrest benadeelde partij), r.o. 2.8.7.
Wat gebeurde er in deze zaak?
Dan nu de casus die in dit deelgeschil werd behandeld door een (bij uitzondering) meervoudige kamer. Hier was aan de orde het tragische lot van een fietser die op zijn racefiets werd aangereden door een hem tegemoetkomende motorrijder. Die motorrijder had kort daarvoor – hoewel zijn zicht ernstig werd belemmerd door de laagstaande zon – een inhaalmanoeuvre ingezet om een bestelauto, die de fietser eveneens tegemoetkwam, in te halen en botste vervolgens frontaal op de fietser.
De fietser liep hierdoor ernstig meervoudig letsel op, onder meer een hoge dwarslaesie en hersenletsel, en overleed na negen maanden. De motorrijder werd strafrechtelijk veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, te weten: veroorzaking van gevaar op de weg. Hij kreeg een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één maand en oplegging van een geldboete van € 750. De WAM-verzekeraar van de motorrijder heeft namens hem de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De weduwe, tevens moeder van hun drie minderjarige kinderen, was verzoekster in het deelgeschil; samen de erfgenamen van de fietser dus. Zij vroeg de deelgeschilrechters onder meer om het aan de fietser toekomende smartengeld te begroten op € 250.000.Wat zei de deelgeschilrechter?
De rechtbank gaat ter motivering in detail in op de zeer schrijnende gevolgen die de fietser heeft ondervonden van zijn blijvende beperkingen, zijn blijvend functieverlies en zijn bewustzijn daarvan. Er wordt bovendien een concrete vergelijking gemaakt met door Nederlandse rechters toegekende bedragen aan smartengeld in vergelijkbare gevallen. De uitkomst van deze afweging is dat het smartengeld wordt vastgesteld op € 200.000. Dat bedrag ziet dus op immateriële schade bij leven van de fietser, maar wordt gezien diens overlijden nu ontvangen door de erven, voor wie verzoekster optrad. Heldere taal dus voor partijen, die op basis van dit oordeel buiten rechte verder konden onderhandelen teneinde een schikking te bereiken over de te betalen schadevergoeding.
Tot zover de civielrechtelijke wegen in verkeerszaken. Dan volgt nu – met als ‘bruggetje’ de strafrechtelijke veroordeling van voornoemde motorrijder (één maand rijontzegging en een boete van € 750) – de overstap naar de blik van de rechter in de strafprocedure op schade van slachtoffers van een verkeerdelict. -
5. De strafprocedure
5.1 Het verkeersdelict en het slachtoffer
Feit is dat ook de strafrechter met regelmaat verkeerszaken te beoordelen heeft. Het veroorzaken van een verkeersongeval kan immers in bepaalde gevallen neerkomen op een strafbaar feit; een overtreding of – erger – een misdrijf. Ook in dat geval geldt dat de meeste slachtoffers buiten rechte en soms eerder dan in een gerechtelijke (straf17x H. Flinterman & K. Flinterman, ‘Binnen redelijke termijn…’: voor wie?’, NJB 2024/1796.)procedure schadeloos gesteld kunnen worden (zie par. 1). Dit neemt niet weg dat hun schade met regelmaat ter beoordeling aan de strafrechter wordt voorgelegd. Dit levert – ook voor civilisten – belangwekkende inkijkjes in het strafproces op.18x S.S. Buisman, ‘Schadevergoeding in de strafprocedure – De wederzijdse relatie tussen het strafrecht en het privaatrecht’, DD 2020/36.
5.2 De straffen in verkeerszaken
Eerst kort iets over de straffen die strafrechters opleggen aan daders in ernstige verkeerszaken. Die stuiten geregeld op onbegrip bij slachtoffers en nabestaanden.19x J. Bijlsma, E.M. van Poecke & N. Rozemond, ‘Verkeersslachtoffers: Kan de puniteitskloof worden gedicht?’, DD 2018/2. R. ter Haar & M.J. Hornman, ‘Het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels’, NTS 2021/4. Dat hangt samen met de afbakening van het begrip ‘roekeloos’ binnen het kader van de Wegenverkeerswet en het effect daarvan op de strafmaat.20x Bijv. Rb. Zeeland-West-Brabant 8 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5474. Treffend is dit citaat van een persrechter:21x Susanne Tempel I Bijzondere rechters, rechtspraak.nl.
‘Het is soms moeilijk uit te leggen dat iemand een taakstraf krijgt na het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Maar het kan zijn dat een bestuurder een kleine fout heeft gemaakt, met helaas verschrikkelijke gevolgen. Dit soort zaken gaat gepaard met veel emoties bij de nabestaanden. Als rechter kun je het dan niet gauw goed doen.’
Dat onbegrip ziet dus op de straftoemeting. Hierna wordt evenwel ingezoomd op de blik van de strafrechter op schade van verkeersslachtoffers.
5.3 De vordering benadeelde partij (voeging in de strafzaak)
Het slachtoffer kan zich voegen in de strafprocedure als zogenoemde ‘benadeelde partij’ met een schadevergoedingsvordering. Het gebeurt meer en meer dat slachtoffers zich als benadeelde partij voegen met een schadeclaim ten aanzien van materiële en immateriële schade. Steeds vaker treden hierbij ook civielrechtelijke letselschadeadvocaten op.
De ‘vordering benadeelde partij’ is een civielrechtelijke vordering, die de strafrechter dus moet toetsen aan de civielrechtelijke criteria, maar dan wel binnen de processuele beperkingen die inherent zijn aan het strafgeding. Essentieel is dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is op de voegingsprocedure omdat het gaat over het vaststellen van burgerlijke rechten/verplichtingen. Dat betekent dus dat het recht op een eerlijk proces en de daarmee gepaard gaande rechten/beginselen van toepassing zijn.
De context waarin de vordering benadeelde partij wordt behandeld, namelijk het strafproces, maakt dat de positie tussen de benadeelde partij en verdachte niet gelijkwaardig is. Het strafprocesrecht is leidend en niet het burgerlijk procesrecht. Bewijslevering is op grond van artikel 334 Sv bijvoorbeeld slechts in beperkte mate mogelijk. Daarnaast kan de procespositie van de verdachte (ontkennende of zwijgende verdachte) het voeren van verweer tegen de vordering bemoeilijken voor de verdachte. Daarvan moet de strafrechter zich bewust zijn bij het beoordelen van de vordering tot schadevergoeding. Zie hierover het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019.22x ECLI:NL:HR:2019:793. De kern is dat indien en voor zover de strafrechter vindt dat een vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de strafrechter dient te oordelen tot niet-ontvankelijkheid (art. 361 lid 3 Sv).23x HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1116, r.o. 3.3-3.4: over verschil tussen (gedeeltelijk) afwijzen en niet-ontvankelijk verklaren en (verboden) voorschot in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. In dat geval blijft wel de deur openstaan voor het slachtoffer om de niet-ontvankelijke vordering of het niet-ontvankelijke deel daarvan (‘splitsing’24x Rb. Oost-Brabant 24 april 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1735 en JA 2024/102 m.nt. T. Riyazi; hof Amsterdam 28 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3486.) in te dienen bij de civiele rechter.
De vraag hoe zich een en ander tot elkaar verhoudt en wat de strafrechter binnen dit kader vermag, is een zeer actueel thema.25x Voorstellen inzake positie benadeelde partij in nieuwe Wetboek van Strafvordering: zie o.a. Kamerstuk 36327, nr. 3: Memorie van Toelichting – Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, 22 maart 2023, overheid.nl en ‘Advies Raad van State inzake nader rapport inzake het voorstel van wet tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, 3 mei 2023, Stcrt. Nr. 9290. T. Hartlief, ‘Strafrechtelijke impulsen voor normering van schadevergoeding’, NJB 2024/555 (zie genoemde tweede EUR-onderzoekspoot). HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644 en 646, JA 2024/99 m.nt. J. van de Klashorst (r.o. 3.1-3.4: terugwijzingen inzake vorderingen gederfd levensonderhoud ex art. 6:108 BW). Rinus Otte, ‘De troost van gebrekkig strafrecht’, Prometheus 2024, hoofdstuk 2 (Otte is voorzitter College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie). Het ‘voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ’ van de Europese Commissie van 12 juli 2023, EUR-Lex - 52023PC0424 - EN - EUR-Lex, en de ‘algemene oriëntatie’ daarop van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2024, Persmededeling 503/24, 13-06-2024, ‘Rechten van slachtoffers: Raad akkoord over standpunt versterkt EU-recht’. Zie met name de voorgestelde wijziging van art. 16. EHRM 24 september 2024, ECLI:CE:ECHR:2024:0924JUD000631921 (Fabbri e.a./San Marino), zie met name r.o. 84 e.v.5.4 De strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel en voorschotregeling
Wat kenmerkt de schadevergoedingsmaatregel?
Bovendien geldt als bijzonderheid de mogelijkheid die de strafrechter, in tegenstelling tot de civiele rechter, heeft om aan de verdachte de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel op te leggen (art. 36f Sr).26x G.J.B. Geessink & A.A.B. Wijker, ‘Schadevergoeding in de strafprocedure. Het functioneren van de voeging benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel in de strafrechtspraktijk’, DD 2024/3. Daarmee wordt de verdachte verplicht om aan de Staat een bedrag aan schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer te betalen. Meestal is die schadevergoedingsmaatregel gekoppeld aan het toewijsbare bedrag van de vordering van de benadeelde partij. De schadevergoedingsmaatregel is evenwel een strafrechtelijke sanctie die kan worden opgelegd indien de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel hoeft dus niet op datzelfde bedrag te worden gesteld. Deze kan bovendien ambtshalve door de rechter worden opgelegd indien geen vordering is ingesteld of als de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in diens vordering.27x HR overzichtsarrest 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.1 en 2.9.2. Voorbeeld van ambtshalve oplegging schadevergoedingsmaatregel: Rb. Midden-Nederland 6 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1515. Met de mogelijkheid tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel zonder vordering van de benadeelde partij, moet – ook blijkens de wetsgeschiedenis – terughoudend worden omgegaan, aangezien informatie over de schade van het slachtoffer zelf ontbreekt; het slachtoffer kan geen prijs stellen op schadevergoeding of zijn schade op een andere wijze al vergoed hebben gekregen. Daarnaast zal het lastig zijn zonder informatie van het slachtoffer tot een juiste vaststelling van de schade te komen.28x Candido e.a. 2017, ‘Slachtoffer en de rechtspraak – Handleiding voor de strafrechtspraktijk’, rechtspraak.nl, p. 184.
Wat is hiervan het voordeel voor het slachtoffer?
De Staat wordt daarmee belast met de incasso van de door de strafrechter toegekende schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer. Met andere woorden: het slachtoffer hoeft niet zelf de vordering te (doen) incasseren bij de veroordeelde, de invordering daarvan gebeurt door de staat (CJIB).29x Zie over dwangmiddel ex art. 6:4:20 Sv: J.M.W. Lindeman, ‘Gijzeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregel’, Ars Aequi 2021, p. 136-141.
Wat kenmerkt de voorschotregel?
Ook een voordeel van de schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer is de bijbehorende zogenoemde voorschotregel, zie artikel 6:4:2 lid 7 Sv in samenhang met artikel 4:14 Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. De voorschotregel houdt in dat indien en voor zover het toegewezen bedrag niet binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van de schadevergoedingsmaatregel door de veroordeelde is betaald, de Staat dat bedrag aan het slachtoffer uitkeert (en dit – voor zover mogelijk – verhaalt op de veroordeelde). Let wel, als het niet om zeden- en geweldsmisdrijven gaat, geldt een maximum van € 5.000. Dit maximum geldt dus ook voor verkeerszaken (anders dan bij het in par. 1 genoemde Waarborgfonds). In zoverre is de vergoeding dan gegarandeerd voor het slachtoffer, terwijl vergoeding van de resterende schade afhankelijk is van het bedrag dat daadwerkelijk op de dader kan worden verhaald.30x M.R. Hebly c.s., ‘Compensatie en verhaal van schade door strafbare feiten’, Erasmus School of Law, onderzoek in opdracht van het WODC, september 2020, wodc.nl. De voorschotregeling is inmiddels ook van toepassing op overtredingen.
Ook het bestaan van deze strafrechtelijke voorschotregel vormt dus een groot verschil met (de executie van) schadevergoedingsveroordelingen via de civiele rechter.31x T. Hartlief, ‘Blanco regeringscheques voor strafrechters’, NJB blog 27 juni 2023. Brief Minister voor Rechtsbescherming van 2 juni 2023 (over al dan niet maximering van de voorschotregeling), Kamerstukken II 2022/23, 33552, nr. 111. Brief Minister voor Rechtsbescherming van 27 november 2023 (over oninbare civiele vonnissen), Kamerstukken II 2023/24, 29279, nr. 825. EU-ontwikkelingen voornoemd (noot 25).5.5 Praktijkvoorbeeld aanrijding auto – wandelaar: de blik van de strafrechter op smartengeld
Een treffend voorbeeld van de blik van de strafrechter op een smartengeldvordering biedt dit vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 april 2023.32x ECLI:NL:RBMNE:2023:1515.
Die zaak betreft een verdachte die met een bestelauto op een smalle, onoverzichtelijke en grotendeels onverlichte dijkweg reed, een gevaarlijke weg dus, en in het donker. Daar liepen twee wandelaars, twee vriendinnen, geoefende wandelaars die goed verlicht en goed waarneembaar waren. Zij werden van achteren door de verdachte aangereden. Zij voegen zich als benadeelde partij in de strafprocedure. De rechtbank stelt vast dat de verdachte opzettelijk drie verkeersfouten heeft gemaakt: hij heeft (i) voorafgaand zijn telefoon gebruikt, (ii) de maximumsnelheid overschreden en (iii) onvoldoende rechts gehouden. Een van de twee wandelaars, een dame van 51 jaar oud, is nagenoeg volledig invalide geraakt; zij zal door een dwarslaesie haar leven lang rolstoelgebonden zijn en is haar vrijheid en zelfstandigheid kwijtgeraakt, zo overweegt de rechtbank. De verdachte wordt veroordeeld op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet, waarbij de rechtbank roekeloos rijgedrag aanneemt (dus de zwaarste schuldvorm, grenzend aan opzet). ‘Roekeloos’ omdat het rijgedrag van verdachte tevens als overtreding van artikel 5a WVW (namelijk het in ernstige mate schenden van de verkeersregels zoals ik hiervoor aangaf) kan worden aangemerkt. Verdachte wordt veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en een ontzegging van zijn rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank wijst de smartengeldvordering van de wandelaarster die nagenoeg volledig invalide geraakt, geheel toe, zijnde een bedrag van € 275.000, met als motivering: ‘Daarbij zijn van belang de aard en ernst van het letsel, de persoon van de benadeelde partij, een voorheen vitale vrouw die door de aanrijding nagenoeg volledig invalide is geraakt, alsook welke bedragen in soortgelijke gevallen worden toegewezen’. -
6. Richting normering van smartengeld?
De strafrechter kent in voornoemde zaak dus een vergoeding van € 275.000 aan smartengeld toe. Als dit oordeel van de strafrechter wordt vergeleken met dat van de civiele rechter in het zojuist toegelichte deelgeschil over de fietser (€ 200.000 smartengeld), dan valt op dat de strafrechter aanzienlijk hoger uitkomt qua vergoeding,33x Rb. Rotterdam 12 juli 2024, ECLI:NL:RBOT:2024:6787 (toewijzing € 400.000 aan smartengeld door de strafrechter is hoogste bedrag tot nu toe, versus € 200.000 bij de civiele rechter). waarbij kan worden aangetekend dat (onder meer) de duur van het toegebrachte leed onderling verschilt.
Niettemin lijkt sprake van een tendens dat de strafrechter smartengeld hoger begroot en met een kortere motivering dan de civiele rechter. In zowel straf- als civiele rechtszaken is het beeld ook overigens behoorlijk casuïstisch. Daardoor rijst het beeld dat de hoogte van het smartengeld alle kanten op kan.34x E.W. Bosch, ‘Begroot de strafrechter de hoogte van het smartengeld anders dan zijn civiele collega?’, VR 2024/14.
Daarom klinkt al sinds enige tijd, ook vanuit de rechtspraak (straf en civiel35x E.C. Huijsmans & P.J. van Eekeren, ‘De rechtspraak (civiel en straf) in gesprek over smartengeld’, AP 2022/4.), de roep om meer normering van smartengeld ten behoeve van meer rechtsgelijkheid in vergelijkbare gevallen. Sinds 2023 loopt in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak een onderzoek hiernaar door de Erasmus Universiteit Rotterdam; de ‘Rotterdamse schaal’.36x Onderzoek Erasmus Universiteit o.l.v. S.D. Lindenbergh & M.R. Hebly. Op de website Rotterdamseschaal.nl zijn de schaal met toelichting te raadplegen en wordt de mogelijkheid geboden schriftelijke input te leveren tot eind 2024. K. Pijnappels, ‘Rotterdamse schaal wil houvast bieden bij letselschade’, Advocatenblad 2024-2. T. Hartlief, ‘Strafrechtelijke impulsen voor normering van schadevergoeding’, NJB 2024/555. S.D. Lindenbergh, ‘Over collectieve afdoening van smartengeldvorderingen’, NJB 2024/1050. In het kader van dat onderzoek vindt in het najaar van 2024 een grote consultatieronde plaats in het land binnen de diverse betrokken instanties en bij de rechtspraak. Dit zijn dus interessante tijden voor de blik van de rechter op smartengeld, ook in verkeerszaken. -
7. Schadeclaims van bepaalde derden in relatie tot het verkeersslachtoffer
Tot slot verdient vermelding dat ook bepaalde derden in relatie tot het primaire slachtoffer zich kunnen wenden tot de rechter met bepaalde schadeclaims. Het gaat ook hier om civielrechtelijke vorderingen, waarvoor aan hen dezelfde wegen ten dienste staan als zojuist zijn geschetst, dus zowel bij de civiele rechter als bij de strafrechter door zich te voegen als benadeelde partij in een strafprocedure indien en voor zover deze vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (zie par. 5.3). Ook in verkeerszaken gebeurt dit met regelmaat. Om wat voor vorderingen gaat het dan?
7.1. Bepaalde materiële schade
In dit bestek wordt volstaan met het noemen van de materiële schadeposten die gevorderd kunnen worden door bepaalde derden in relatie tot het slachtoffer:
artikel 6:107 BW: verplaatste schade, in geval van fysiek of geestelijk letsel van het slachtoffer;
artikel 6:108 BW: kosten van gederfd levensonderhoud37x Inzake de vordering benadeelde partij in de strafprocedure: zie de in noot 24 genoemde arresten van de Hoge Raad van 23 april 2024. en kosten lijkbezorging38x Voorbeeld vordering benadeelde partij in de strafprocedure: het hierna in par. 7.4 te bespreken arrest van hof Den Haag van 16 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1219. in geval van overlijden van het slachtoffer.
7.2 Affectieschade
De mogelijkheid tot vergoeding van affectieschade is per 1 januari 2019 in het leven geroepen met de Wet Affectieschade. Het gaat hier om een tegemoetkoming, neergelegd in de artikelen 6:107 en 6:108 BW, met de in het Besluit vergoeding affectieschade genormeerde bedragen en voorwaarden. Affectieschade ziet op immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die zijn veroorzaakt bij bepaalde derden doordat het primaire slachtoffer met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Deze regeling biedt naasten en nabestaanden een aanspraak op vergoeding van deze schade. Zij hebben een zelfstandig, eigen recht hierop, maar dat recht is wel afhankelijk van de aansprakelijkheid van de veroorzaker jegens het primaire slachtoffer. De regeling wordt in het najaar van 2024 geëvalueerd. Expliciet wordt de mogelijkheid onderzocht om de regeling uit te breiden tot broers en zussen omdat die nu buiten de regeling vallen en dit als onrechtvaardig wordt ervaren.39x C. van der Roest & J.G. Keizer, ‘De Wet Affectieschade in de praktijk; duidelijke afbakening of onsmakelijke discussies?’, TVP 2020, p. 47-57. B. van Beest, ‘Evaluatie Wet affectieschade; Uitbreiding van kring van gerechtigden met broers en zussen?’, L&S 2023/3. Regeerprogramma 13 september 2024, p. 104, open.overheid.nl.
7.3 Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen (volgens art. 6:162 BW) jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel, shock- of schokschade genoemd. Als sprake is van geestelijk letsel zoals hierbedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Deze schadepost staat sinds het Taxibus arrest van de Hoge Raad van 22 februari 200240x ECLI:NL:HR:2002:AD5356. in de jurisprudentie en de literatuur volop in de belangstelling en heeft nog weer een extra impuls gekregen sinds het Hoogeveen-arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022.41x ECLI:NL:HR:2022:958. Het ging in die zaak heel kort samengevat om een benadeelde partij-vordering van de vader van een door een misdrijf omgekomen kindje dat uit een flat was gevallen, waarvoor de moeder veroordeeld werd wegens doodslag. De vader kreeg van het hof een bedrag van € 20.000 aan shockschade toegewezen, wat door de Hoge Raad in dit arrest werd bekrachtigd. De Hoge Raad heeft daarbij een uitvoerig en vernieuwend beoordelingskader uiteengezet voor de bepaling van onrechtmatigheid en geestelijk letsel en de eventuele samenloop met affectieschade. Sindsdien is de jurisprudentie hierover verder in ontwikkeling, met name in strafprocedures.42x HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:958. H. de Hek, ‘Nieuwe gezichtspunten – de Hoge Raad over shockschade’, AP 2022/4. E.W. Bosch, ‘Shockschade: de Hoge Raad verzet de piketpaaltjes’, MvV 2022/10. HR 22 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, m.nt. mr. E.W. Bosch en mr. A.J. Korff in ‘S(c)hockschade 2.0: het confrontatiegezichtspunt’, TVP 2022, p. 129-135. HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:485 en JA 2023/86 m.nt. R.S.M. Bosch. D.S. Kroese, ‘Schokschade en de wijze van confrontatie na het Hoogeveen-arrest: een onverhoedse toepassing in de feitenrechtspraak’, NTBR 2024/17. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644 en 646 (r.o. 3.6-3.8).
7.4. Praktijkvoorbeeld
Tot slot volgt, bij wijze van praktijkvoorbeeld van de mogelijke vorderingen van derden in relatie tot het slachtoffer, een korte bespreking van deze recente, aangrijpende strafrechtelijke verkeerszaak die speelde bij hof Den Haag, zie het arrest van 16 juli 2024.43x ECLI: GHDHA:2024:1219.
Het ging hier om een verdachte die met zijn vrachtauto het slachtoffer, een motoragent die reed op zijn politiemotor, in grote vaart van achteren aanreed en vervolgens honderden meters meesleurde onder zijn vrachtauto en hem uiteindelijk zwaar verminkt en dood heeft achtergelaten op het wegdek, waarna hij is doorgereden van het ongeval zonder zijn identiteit te laten vaststellen. Het hof legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar op en tbs met dwangverpleging.
Aan de moeder en de partner van het slachtoffer, die zich hadden gevoegd als benadeelde partij, werden aan ieder bedragen aan affectieschade toegekend conform het Besluit van € 17.500. In samenhang daarmee bezien (samenloop) werden aan hen ook bedragen aan shockschade van respectievelijk € 20.000 en € 25.000 toegewezen, omdat zij geconfronteerd zijn met het zwaar verminkte lichaam van het slachtoffer en dat zij kort na het ongeval de plek hebben bezocht waar het incident zich heeft voorgedaan. Voor de partner van het slachtoffer geldt zelfs dat zij als een van de eerste politieambtenaren haar partner zwaar verminkt op die plek heeft aangetroffen. Zowel moeder als partner heeft ook de zeer confronterende beelden gezien waarop te zien is hoe het slachtoffer is aangereden en is meegesleurd door de vrachtwagen van de verdachte. In alle gevallen is sprake van een zeer hechte relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer. Aan de hand van verklaringen van hun behandelend psycholoog hadden deze benadeelde partijen ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor geestelijk letsel in de vorm van PTSS hebben opgelopen.
De Nationale Politie Eenheid Rotterdam had zich ook gevoegd met vorderingen voor materiële schade, onder andere in verband met de kosten van lijkbezorging, die ook grotendeels werden toegewezen. Dit alles met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voorzien van een zeer lezenswaardige motivering, met vermelding van de gehanteerde toetsingskaders.
Zo aangrijpend kunnen verkeerszaken dus uitpakken, primair voor het slachtoffer zelf, maar ook voor derden in nauwe relatie tot dat slachtoffer. Ook voor hun vorderingen is dus de blik van de rechter van groot belang. Met de strafrechter op kop als het gaat om de rechtsvorming. -
8. Tot slot
In dit artikel is een overzicht gegeven van de mogelijkheden die verkeersslachtoffers en hun naasten of nabestaanden ten dienste staan om in rechte schadevergoeding te vorderen, zowel via de weg van de civiele als de strafprocedure. Materiële en immateriële schadevarianten zijn belicht, evenals actuele ontwikkelingen rond de begroting van smartengeld. De genoemde praktijkvoorbeelden geven blijk van het hoge emotionele gehalte van verkeerszaken. Al deze aspecten spelen een rol als het gaat om ‘de blik van de rechter op de weg’, vanuit zowel civiel- als strafrechtelijk perspectief.
-
1 Dit artikel is een bewerking van de presentatie die zij op 7 oktober 2024 heeft gehouden tijdens het 17e letselschadecongres van de Rijksuniversiteit Groningen ‘Aansprakelijkheid in het verkeer’ en is geschreven op persoonlijke titel. Zij bedankt mr. N.A. Schipper, senior juridisch adviseur van het Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak (strafrecht), voor haar medewerking bij de totstandkoming van dit artikel.
-
2 Art. 25 lid 1 sub a en b WAM.
-
3 Tekstfragment uit: ‘Je realiseert je hoe belangrijk het is dat je samen bent’ – Over Leven – Human, juni 2023.
-
4 P.J. van Eekeren, ‘De waardering van de letselschadezitting: een verkenning’, AP 2023/1.
-
5 Criteria voorlopig getuigenverhoor: art. 186 Rv, HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112 (r.o. 4.2.1-4.2.3), HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1538 (art. 81 RO, zie conclusie A-G ECLI:NL:PHR:2023:827, r.o., 4.3-4.5).
-
6 Criteria voorlopig deskundigenbericht: art. 202 Rv, HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610 (r.o. 3.4), HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1891 (art. 81 RO, zie conclusie A-G ECLI:NL:PHR:2022:963, r.o.. 2.4).
-
7 Voorbeelden: Rb. Rotterdam 7 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5260 (voorlopig getuigenverhoor) en Rb. Zeeland-West-Brabant 1 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1411 (voorlopig deskundigenbericht).
-
8 ECLI:NL:GHAMS:2024:698.
-
9 NRC 18 juni 2024, ‘De voetganger zag de fietser niet en stak over. Wie is verantwoordelijk voor zijn letsel?’.
-
10 P.C. Knijp, ‘De grenzen van het deelgeschil’, Tijdschrift Letselschade in de Rechtspraktijk 2018/119. G. de Groot, ‘Rechtseenheid en de deelgeschilprocedure’, AA 2018, p. 534-546. J.G. Keizer, ‘Voorlopig deskundigenbericht versus deelgeschilprocedure bij geschil over inschakeling van deskundigen’, Tijdschrift Letsel & Schade 2023/4. J.W. Sap, ‘Op weg naar de-escalatie in de letselschaderegeling’, VR 2024/62.
-
11 ‘Deelgeschilprocedure letselschade’, rechtspraak.nl.
-
12 HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1407. A.F. Collignon, ‘Hoger beroep in de deelgeschilprocedure: beperkt maar niet onmogelijk’, VR 2022/1.
-
13 ECLI:NL:RBMNE:2022:106.
-
14 S. Lindenbergh, ‘Over collectieve afdoening van smartengeldvorderingen’, NJB 2024/1050; HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1148, r.o. 3.3.2 -3.5.
-
15 Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2021, 215.
-
16 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (overzichtsarrest benadeelde partij), r.o. 2.8.7.
-
17 H. Flinterman & K. Flinterman, ‘Binnen redelijke termijn…’: voor wie?’, NJB 2024/1796.
-
18 S.S. Buisman, ‘Schadevergoeding in de strafprocedure – De wederzijdse relatie tussen het strafrecht en het privaatrecht’, DD 2020/36.
-
19 J. Bijlsma, E.M. van Poecke & N. Rozemond, ‘Verkeersslachtoffers: Kan de puniteitskloof worden gedicht?’, DD 2018/2. R. ter Haar & M.J. Hornman, ‘Het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels’, NTS 2021/4.
-
20 Bijv. Rb. Zeeland-West-Brabant 8 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5474.
-
21 Susanne Tempel I Bijzondere rechters, rechtspraak.nl.
-
22 ECLI:NL:HR:2019:793.
-
23 HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1116, r.o. 3.3-3.4: over verschil tussen (gedeeltelijk) afwijzen en niet-ontvankelijk verklaren en (verboden) voorschot in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter.
-
24 Rb. Oost-Brabant 24 april 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1735 en JA 2024/102 m.nt. T. Riyazi; hof Amsterdam 28 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3486.
-
25 Voorstellen inzake positie benadeelde partij in nieuwe Wetboek van Strafvordering: zie o.a. Kamerstuk 36327, nr. 3: Memorie van Toelichting – Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, 22 maart 2023, overheid.nl en ‘Advies Raad van State inzake nader rapport inzake het voorstel van wet tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, 3 mei 2023, Stcrt. Nr. 9290. T. Hartlief, ‘Strafrechtelijke impulsen voor normering van schadevergoeding’, NJB 2024/555 (zie genoemde tweede EUR-onderzoekspoot). HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644 en 646, JA 2024/99 m.nt. J. van de Klashorst (r.o. 3.1-3.4: terugwijzingen inzake vorderingen gederfd levensonderhoud ex art. 6:108 BW). Rinus Otte, ‘De troost van gebrekkig strafrecht’, Prometheus 2024, hoofdstuk 2 (Otte is voorzitter College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie). Het ‘voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ’ van de Europese Commissie van 12 juli 2023, EUR-Lex - 52023PC0424 - EN - EUR-Lex, en de ‘algemene oriëntatie’ daarop van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2024, Persmededeling 503/24, 13-06-2024, ‘Rechten van slachtoffers: Raad akkoord over standpunt versterkt EU-recht’. Zie met name de voorgestelde wijziging van art. 16. EHRM 24 september 2024, ECLI:CE:ECHR:2024:0924JUD000631921 (Fabbri e.a./San Marino), zie met name r.o. 84 e.v.
-
26 G.J.B. Geessink & A.A.B. Wijker, ‘Schadevergoeding in de strafprocedure. Het functioneren van de voeging benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel in de strafrechtspraktijk’, DD 2024/3.
-
27 HR overzichtsarrest 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.1 en 2.9.2. Voorbeeld van ambtshalve oplegging schadevergoedingsmaatregel: Rb. Midden-Nederland 6 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1515.
-
28 Candido e.a. 2017, ‘Slachtoffer en de rechtspraak – Handleiding voor de strafrechtspraktijk’, rechtspraak.nl, p. 184.
-
29 Zie over dwangmiddel ex art. 6:4:20 Sv: J.M.W. Lindeman, ‘Gijzeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregel’, Ars Aequi 2021, p. 136-141.
-
30 M.R. Hebly c.s., ‘Compensatie en verhaal van schade door strafbare feiten’, Erasmus School of Law, onderzoek in opdracht van het WODC, september 2020, wodc.nl.
-
31 T. Hartlief, ‘Blanco regeringscheques voor strafrechters’, NJB blog 27 juni 2023. Brief Minister voor Rechtsbescherming van 2 juni 2023 (over al dan niet maximering van de voorschotregeling), Kamerstukken II 2022/23, 33552, nr. 111. Brief Minister voor Rechtsbescherming van 27 november 2023 (over oninbare civiele vonnissen), Kamerstukken II 2023/24, 29279, nr. 825. EU-ontwikkelingen voornoemd (noot 25).
-
32 ECLI:NL:RBMNE:2023:1515.
-
33 Rb. Rotterdam 12 juli 2024, ECLI:NL:RBOT:2024:6787 (toewijzing € 400.000 aan smartengeld door de strafrechter is hoogste bedrag tot nu toe, versus € 200.000 bij de civiele rechter).
-
34 E.W. Bosch, ‘Begroot de strafrechter de hoogte van het smartengeld anders dan zijn civiele collega?’, VR 2024/14.
-
35 E.C. Huijsmans & P.J. van Eekeren, ‘De rechtspraak (civiel en straf) in gesprek over smartengeld’, AP 2022/4.
-
36 Onderzoek Erasmus Universiteit o.l.v. S.D. Lindenbergh & M.R. Hebly. Op de website Rotterdamseschaal.nl zijn de schaal met toelichting te raadplegen en wordt de mogelijkheid geboden schriftelijke input te leveren tot eind 2024. K. Pijnappels, ‘Rotterdamse schaal wil houvast bieden bij letselschade’, Advocatenblad 2024-2. T. Hartlief, ‘Strafrechtelijke impulsen voor normering van schadevergoeding’, NJB 2024/555. S.D. Lindenbergh, ‘Over collectieve afdoening van smartengeldvorderingen’, NJB 2024/1050.
-
37 Inzake de vordering benadeelde partij in de strafprocedure: zie de in noot 24 genoemde arresten van de Hoge Raad van 23 april 2024.
-
38 Voorbeeld vordering benadeelde partij in de strafprocedure: het hierna in par. 7.4 te bespreken arrest van hof Den Haag van 16 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1219.
-
39 C. van der Roest & J.G. Keizer, ‘De Wet Affectieschade in de praktijk; duidelijke afbakening of onsmakelijke discussies?’, TVP 2020, p. 47-57. B. van Beest, ‘Evaluatie Wet affectieschade; Uitbreiding van kring van gerechtigden met broers en zussen?’, L&S 2023/3. Regeerprogramma 13 september 2024, p. 104, open.overheid.nl.
-
40 ECLI:NL:HR:2002:AD5356.
-
41 ECLI:NL:HR:2022:958.
-
42 HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:958. H. de Hek, ‘Nieuwe gezichtspunten – de Hoge Raad over shockschade’, AP 2022/4. E.W. Bosch, ‘Shockschade: de Hoge Raad verzet de piketpaaltjes’, MvV 2022/10. HR 22 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, m.nt. mr. E.W. Bosch en mr. A.J. Korff in ‘S(c)hockschade 2.0: het confrontatiegezichtspunt’, TVP 2022, p. 129-135. HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:485 en JA 2023/86 m.nt. R.S.M. Bosch. D.S. Kroese, ‘Schokschade en de wijze van confrontatie na het Hoogeveen-arrest: een onverhoedse toepassing in de feitenrechtspraak’, NTBR 2024/17. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644 en 646 (r.o. 3.6-3.8).
-
43 ECLI: GHDHA:2024:1219.
DOI: 10.5553/AP/259034892024006004002
Afwikkeling Personenschade |
|
Artikel | Schadevergoeding in het verkeer. De blik van de rechter op de weg, vanuit civiel- en strafrechtelijk perspectief |
Trefwoorden | aansprakelijkheid, personenschade, strafrecht, benadeelde partij, immateriële schade |
Auteurs | mr. P.J. van Eekeren |
DOI | 10.5553/AP/259034892024006004002 |
Toon PDF Toon volledige grootte Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze |
Dit artikel is keer geraadpleegd. |
Dit artikel is 0 keer gedownload. |
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
mr. P.J. van Eekeren, 'Schadevergoeding in het verkeer. De blik van de rechter op de weg, vanuit civiel- en strafrechtelijk perspectief', Afwikkeling Personenschade 2024-4, p. 78-85
mr. P.J. van Eekeren, 'Schadevergoeding in het verkeer. De blik van de rechter op de weg, vanuit civiel- en strafrechtelijk perspectief', Afwikkeling Personenschade 2024-4, p. 78-85
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de mogelijkheden die verkeersslachtoffers en hun naasten of nabestaanden ten dienste staan om in rechte schadevergoeding te vorderen, zowel via de weg van de civiele als de strafprocedure. Materiële en immateriële schadevarianten worden belicht, evenals actuele ontwikkelingen rond de begroting van smartengeld. De genoemde praktijkvoorbeelden geven blijk van het hoge emotionele gehalte van verkeerszaken. Al deze aspecten spelen een rol als het gaat om ‘de blik van de rechter op de weg’, vanuit zowel civiel- als strafrechtelijk perspectief. |