DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001027

Surinaams JuristenbladAccess_open

Jurisprudentie

Hof van Justitie van Suriname beschikking d.d. 20 juli 2022 ex artikel 4 Sv

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'Hof van Justitie van Suriname beschikking d.d. 20 juli 2022 ex artikel 4 Sv', Surinaams Juristenblad Aflevering 1 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001027

Dit artikel wordt geciteerd in

      Hoewel de wetgever niet expliciet een verbod heeft uitgevaardigd voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in het geval van een ingestelde vervolging naar aanleiding van een beschikking van het Hof van Justitie ex artikel 4 Sv, is het Hof ambtshalve van oordeel dat het verbod in principe impliciet voortvloeit uit het systeem van de wet. Het Hof neemt als uitgangspunt dat indirect het naar aanleiding van een verzoek ex artikel 4 Sv aan het Openbaar Ministerie de opdracht geeft om tot vervolging over te gaan. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit de wetssystematiek voort dat ingeval het Openbaar Ministerie op grond van een beklag ex artikel 4 Sv de opdracht van het Hof krijgt om tot vervolging over te gaan, er in principe geen gelegenheid bestaat voor de verdachte om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen en om bij een afwijzend besluit daartegen in hoger beroep te komen. Immers belandt de verdachte in het geval van hoger beroep weer bij dezelfde instantie die de opdracht heeft gegeven om tot vervolging over te gaan. Het voorgaande kan in de visie van het Hof nimmer de bedoeling van de wetgever geweest zijn. De consequentie van voormelde redenering en slotsom is dat appellant niet-ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.

      Artikel 4 Sv
      Hoger Beroep

      Beslissing
      In naam van de Republiek!

      Hof van Justitie van Suriname
      Meervoudige strafkamer

      Beslissing van 20 juli 2022

      Op het hoger beroep ingediend door:

      D, R. P,
      te dezer zake domicilie kiezende te ­Paramaribo
      op het adres Frederik Derbystraat 13-13A, ondenemer van beroep,
      appellant,
      advocaat: mr. B.A.H. Pick,

      Het hoger beroep is gericht tegen de beschikking van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 17 december 2021, hierna te noemen de gewraakte beschikking;

      1. Procesverloop
      1.1 De advocaat van appellant heeft op 15 juli 2022 een beroepschrift met bijlagen ingediend ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) tegen de gewraakte beschikking;
      1.2 Dit beroepschrift met bijlagen is door de griffie van het Hof doorgestuurd naar de vervolging;
      1.3 Daarna is bepaald dat behandeling in deze zaak zal plaatsvinden op woensdag 20 juli 2022 te 14.30 uur des namiddags.
      1.4 Vanwege de nog geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Covid-19 virus pandemie, is appellant telefonisch gehoord.

      2. Het standpunt van appellant
      Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep – samengevat – de navolgende grieven aangevoerd:
      2.1 Ten onrechte heeft de kantonrechter in de gewraakte beschikking geoordeeld; “Naar het oordeel van de kantonrechter geeft dit blijk van het bestaan van tenminste een redelijk vermoeden van schuld en is het Openbaar Ministerie niet lichtvaardig over gegaan tot dagvaarden van klager. De vervolging tegen klager is niet ten onrechte ingezet. Voorts maken naar het oordeel van de Kantonrechter de beschikking van het Hof van Justitie in raadkamer d.d. 3 juni 2019, de processen-verbaal die zich in het dossier bevinden en hetgeen klagr heeft aangevoerd een onderzoek op de terechtziting noodzakelijk, teneinde nader te onderzoeken of en in hoeverre klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
      2.2 De verdediging is de mening toegedaan dat het voorbrengen van appellant op een openbare terechtzitting niet gerechtvaardigd is en juist getypeerd kan worden als het lichtvaardig dagvaarden van appellant. Het dagvaarden van appellant is overigens niet de enige manier om uitvoering te geven aan de beschikking van het Hof van Justitie ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering. Het instellen van een Gerechtelijk Vooronderzoek is naar de mening van appellant daarvoor het meest geïndiceerd.
      2.3 Bij de behandeling van het bezwaarschrift is door zowel appellant als zijn raadsman aangevoerd dat er geen enkel rechtvaardig belang gediend wordt bij een openbare terechtzitting van appellant. Via het Openbaar Ministerie zou bekeken kunnen worden in hoeverre een gerechtelijk vooronderzoek nog mogelijk is, om dan daadwerkelijk te kunnen vaststellen of appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die hem in de dagvaarding van 10 mei 2021 zijn ten laste gelegd. Dit is helemaal niet terug te vinden in de beschikking van de Kantonrechter;

      3. De reactie van de Vervolgingsambtenaar
      3.1 De vervolgingsambtenaar heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat zij zich op de door haar in haar reactie aangehaalde gronden wel kan verenigen met de gewraakte beschikking en dat zij aan het Hof vraagt om de gewraakte beschikking te bevestigen en het appelschrift van de verdediging ongegrond te verklaren.

      Daartoe heeft de vervolgingsambtenaar het navolgende aangevoerd:

      3.2 Het verweer van de raadsman dat het Openbaar Ministerie lichtvaardig is geweest met het dagvaarden van appellant, is onjuist. In de beschikking van het Hof ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering d.d. 03 juni 2019 heeft het Hof het Openbaar Ministerie juist bevolen om de strafvervolging in te stellen tegen appellant. Op grond van voormelde beschikking is het onderzoek gestart hetgeen heeft geresulteerd in het dagvaarden van de appellant.
      3.3 Voorts geeft de vervolging aan dat in ons strafrechtelijke systeem alleen het O.M. bevoegd is tot de instelling van een strafvervolging. In casu heeft het Openbaar Ministerie een bevel van het Hof van Justitie ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering gehad om de strafvervolging tegen appellant in te stellen. De strafvervolging is ingezet en zijn er vooralsnog feiten en omstandigheden gebleken die hebben geleid tot het dagvaarden van de appellant voor de terechtzitting teneinde de schuld of onschuld van appellant vast te stellen.
      3.4 Gelet op het verzameld feitenmateriaal is naar de mening van de vervolging niet gebleken van toereikende gronden om de strafvervolging te staken.
      3.5 Op grond van al het voorgaande kan de vervolging zich wel verenigen met de gewraakte beschikking van de kantonrechter d.d.17 december 2021 en vraagt zij aan het Hof deze te bevestigen en het beroepschrift d.d.15 juli 2022 ongegrond te verklaren;

      4. De gewraakte beschikking
      Bij de beoordeling van het bezwaarschrift heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld (citaat) “ Voorop wordt gesteld dat de procedure van het bezwaar tegen de dagvaarding beoogt een waarborg te bieden tegen een lichtvaardige dagvaarding en daarmee tegen een nodeloze openbare terechtzitting voor de verdachte. De vraag die in deze procedure voorligt, is of het hoogst onaannemelijk is dat de strafrechter later oordelend, door de voor haar geleverde bewijsvoering het ten laste gelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten.
      Naar het oordeel van de kantonrechter maken de processen – verbaal die zich in het dossier bevinden en hetgeen verzoeker/ verdachte heeft aangevoerd een onderzoek op de terechtzitting noodzakelijk teneinde nader te onderzoeken of en in hoeverre verzoeker/verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten”.(einde citaat)
      De kantonrechter heeft in de gewraakte beschikking – kort gezegd – het bezwaarschrift ongegrond verklaard en appellant (toen klager) ter verdere behandeling van de zaak verwezen naar een nader te bepalen terechtzitting;

      5. De beoordeling
      5.1 Appellant heeft ingevolge het bepaalde in artikel 232 van het Wetboek van Strafvordering op 15 juli 2022 hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kantonrechter d.d. 17 december 2021, welke beschikking appellant op 11 juli 2022 heeft ontvangen. Gelet op het voormelde is appellant tijdig in hoger beroep gekomen van de gewraakte beschikking;
      5.2 Overwegende dat het Hof, gelet op het onderzoek in raadkamer en voormelde processtukken het navolgende vaststelt:

      1. op 15 januari 2019 is een beklagschrift ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering ingediend door mr. dr. G.N. Best, advocaat bij het Hof van Justitie namens de klager, R. R. tegen de persoon van R. D.;

      2. op voormeld beklagschrift heeft het Hof van Justitie op maandg 03 juni 2019 beslist dat het beklag van klager ( R. R.) gegrond is en heeft het Openbaar Ministerie bevolen om de strafvervolging in te stellen tegen de persoon van R. P. D.;

      3. op grond van voormelde beschikking d.d. 03 juni 2019 is het Openbaar Ministerie ertoe overgegaan om de strafvervolging in te stellen tegen appellant R. D., hetgeen heeft geresulteerd in het uitbrengen van een dagvaarding gedateerd 10 mei 2021 bestemd voor de zitting van 27 mei 2021.

      4. Tegen de dagvaarding gedateerd 10 mei 2021 heeft de raadsman mr.B.A.H. Pick een bezwaarschrift ex artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij de Kantonrechter in het Tweede Kanton, waarop de kantonrechter op 17 december 2021 heeft beslist dat het beklag van verzoeker ( thans appellant) ongegrond is en heeft appellant verwezen naar een te bepalen terechtzitting;

      5. het Hof van Justitie is op grond van artikel 232 en 243 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd om de beschikking van de kantonrechter d.d. 17 december 2021 waartegen beroep is aangetekend in behandeling te nemen en heeft op 20 juli 2022 het beroep behandeld.

      6. In de visie van het Hof komt de verdediging – indirect – op tegen de beschikking van het Hof van Justitie ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering d.d. 03 juni 2019, waarop de dagvaarding d.d. 10 mei 2021 gestoeld is.
        Hoewel de wetgever niet expliciet een verbod heeft uitgevaardigd voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in het geval van een ingestelde vervolging naar aanleiding van een beschikking van het Hof van Justitie ex artikel 4 Sv, is het Hof ambtshalve van oordeel dat het verbod in principe impliciet voortvloeit uit het systeem van de wet. Het Hof neemt als uitgangspunt dat indirect het naar aanleiding van een verzoek ex artikel 4 Sv aan het Openbaar Ministerie de opdracht geeft om tot vervolging over te gaan .
        Naar het oordeel van het Hof vloeit uit de wetssystematiek voort dat ingeval het Openbaar Ministerie op grond van een beklag ex artikel 4 Sv de opdracht van het Hof krijgt om tot vervolging over te gaan, er in principe geen gelegenheid bestaat voor de verdachte om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen en om bij een afwijzend besluit daartegen in hoger beroep te komen. Immers belandt de verdachte in het geval van hoger beroep weer bij dezelfde instantie die de opdracht heeft gegeven om tot vervolging over te gaan. Het voorgaande kan in de visie van het Hof nimmer de bedoeling van de wetgever geweest zijn;

      7. De consequentie van voormelde redenering en slotsom is dat appellant niet-ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.

      8. Aan bespreking van de grieven tegen de gewraake beschikking komt het Hof niet toe.

      Gezien het betrekkelijke wetsartikel van het Wetboek van Strafvordering;

      6. Beslissing in hoger beroep
      Verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem ingesteld hoger beroep.
      Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 20 juli 2022 door:
      mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. G.A. Kisoensingh-Jangbahadoer Singh, fungerend-griffier.
      Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


Print dit artikel